VoorwoordM.T.H. de Gaay Fortman
M.T.H. de Gaay Fortman Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Mr. J.A. Kinderman heeft onlangs zijn proefschrift ‘Huur van bedrijfsruimten’ verdedigd. Op basis van dit proefschrift heeft hij in dit nummer van het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte een artikel geschreven over de achterhaalde definitie van bedrijfsruimte in de wet. De geschiedenis van de huurregelgeving voor 290-bedrijfsruimte wordt toegelicht en op basis van deze geschiedenis wordt de bedoeling van de wetgever uiteengezet. Vervolgens worden de relevante maatschappelijke ontwikkelingen beschreven, die zich sinds de invoering van de regeling in 1971 hebben voorgedaan, zoals de opkomst van franchiseorganisaties, ketenvorming, de groei van het aantal kleine dienstverleners en het vervaagd onderscheid tussen een beroep en een bedrijf. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de huidige maatschappelijke situatie niet meer past bij de regelgeving uit 1971: in circa 44% van de gevallen is sprake van een mismatch tussen de feitelijke uitwerking van de wettelijke definitie van bedrijfsruimte en de bedoeling van de wetgever. Er wordt daarom opgeroepen tot een herziening van de wet, waartoe ook enkele voorstellen worden geformuleerd.
Mr. D.H. de Witte schrijft over de gecompliceerde driehoeksverhouding tussen appartementseigenaar/verhuurder, Vereniging van Eigenaren (‘VvE’) en huurder. Er wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden die de VvE heeft om in te grijpen in de huurrelatie tussen de appartementseigenaar/verhuurder en de huurder en aan de mogelijkheden van de huurder om besluiten van de VvE aan te tasten. De schrijver eindigt zijn artikel met de bespreking van enige jurisprudentie betreffende geschillen tussen huurder, appartementseigenaar/verhuurder en VvE.
Wanneer een huurovereenkomst voortijdig wordt ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van de huurder, lijdt verhuurder schade. De vraag is welke schade huurder in een dergelijk geval moet vergoeden: de volledige huurinkomsten tot het einde van de termijn van de bepaalde duur (het gehele positieve contractsbelang) of slechts de te verwachten gemiste huurinkomsten totdat het gehuurde weer aan een derde is verhuurd? Mr. K.C. Haanstra en mr. A. Scholten beschrijven deze schadevergoedingsproblematiek bij ontbinding van een huurovereenkomst en verdedigen in hun artikel dat het gehele positieve contractsbelang voor vergoeding in aanmerking komt.
Mr. S. van der Kamp gaat in het artikel ‘Aansprakelijkheid van de verhuurder voor gevolgschade van asbest’ in op de jurisprudentie die is gewezen na het Hoge Raad arrest KPN/
Tamminga van 3 september 2010. Geconcludeerd wordt dat de aansprakelijkheid van de verhuurder voor gevolgschade bij asbest vooral samenhangt met de vraag of de verhuurder bij het aangaan van de overeenkomst over informatie beschikte of hoorde te beschikken, die hij heeft achtergehouden voor de huurder. Niet zozeer de aanwezigheid van asbest op zichzelf leidt tot aansprakelijkheid, maar verwijtbaarheid in de wijze waarop daarmee wordt omgegaan.
M.T.H. de Gaay Fortman
Hoofdredacteur