Nieuwe EU jaarrekeningrichtlijn: gemiste kans of toch niet?
mr. C.J.A. van Geffen* Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.De in juni 2013 gepubliceerde EU richtlijn jaarrekeningrecht (2013/34/34) is volgens critici oude wijn in nieuwe zakken en daarmee ook een gemiste kans. Deze richtlijn is vooral een hercodificering omdat de aloude regels uit de 4e EEG richtlijn (1978) en de 7e EEG richtlijn (1983) zijn opgeschoond en herschreven in deze ‘single Accounting Directive’ (2013). Er zijn, mede om leesbaarheid te bevorderen, een paar verouderde regels geschrapt en de structuur is aangepast, maar inhoudelijk is er nauwelijks iets nieuws onder de zon. Er zijn louter tekstuele verbeteringen doorgevoerd, enkele in onbruik geraakte lidstaatopties geschrapt en sommige vereenvoudigingen voor (zeer) kleine rechtspersonen doorgevoerd. Voor een zo’n vijf jaar geleden met veel bombarie aangekondigde grondige herziening en beoogde lastenverlichting is het eindresultaat inderdaad mager te noemen.
Degenen die verwacht hadden dat met de nieuwe jaarrekeningrichtlijn belangrijke stappen zouden worden gezet in de modernisering van het EU jaarrekeningenrecht reageerden teleurgesteld. Daarmee is echter tevens een van de belangrijkste discussiepunten genoemd. Sommigen critici meenden namelijk dat ‘modernisering’ gelijk zou staan aan ‘internationalisering’ en dus meer aansluiting bij IFRS of IFRS for SMEs. Dit terwijl anderen betoogden dat er juist géén (verdere) aansluiting zou moeten worden gezocht bij IFRS/IFRS for SMEs omdat deze ontwikkeld zijn vanuit een heel ander perspectief, namelijk een beursnotering (IFRS) of vanwege het ontbreken van jaarrekeningregels (IFRS for SMEs). Die situatie was en is in de EU nu juist niet aan de orde. De EU kent immers (sinds 1978) richtlijnen met jaarrekeningregels voor alle kapitaalvennootschappen, terwijl (sinds 2005) de IAS-verordening de binnen de EU goedgekeurde IFRS bewust alleen verplicht stelt voor de geconsolideerde jaarrekening van beursvennootschappen.
Inderdaad zijn de daadwerkelijke wijzigingen in de nieuwe EU-Richtlijn weinig ingrijpend te noemen. In Nederland zal vermoedelijk de meeste aandacht uitgaan naar de verhoging van de grensbedragen - met ongeveer 20% - en naar de verkorting van de deponeringstermijn tot maximaal 12 maanden na afloop van het boekjaar. Daarmee wordt in ieder geval de bekende en wegens dreiging van onbehoorlijk bestuur bij faillissement (art. 2:248 BW) beruchte 13-maandtermijn bekort met één maand. Dat zal enig opletten vergen in een praktijk die gewend is om deze 13-maandstermijn te ‘gebruiken’. Overigens lijkt anno 2015, het jaar waarin de richtlijn moet zijn geïmplementeerd, een maximale deponeringstermijn van 12 maanden onnodig lang. Zeker als bedacht wordt dat in ons land al sinds decennia de gewone termijn voor opmaken (5 maanden) en deponeren (8 dagen na vaststelling) van de jaarrekening 6 á 7 maanden is. Zou dat in het digitale tijdperk met de huidige software niet ietsje sneller kunnen? Bekend is dat veelal klakkeloos de maximale uitsteltermijn van opmaak wordt gehanteerd, zonder dat daarvoor een geldig besluit is genomen en/of daarvoor de vereiste bijzondere omstandigheden bestaan, maar simpelweg om de maximale deponeringstermijn te ‘benutten’. Is dat heden ten dage nog redelijk, bijvoorbeeld jegens gebruikers van de jaarrekening?
Daarbij wil ik één onderbelicht aspect uit de nieuwe EU richtlijn noemen vanwege de relatie met Nederland, namelijk het schrappen van de ‘vervangingswaardemethode’. Vóór de totstandkoming van de 4e EEG richtlijn, begin jaren 70, is vanuit ons land een intensieve en succesvolle lobby gevoerd voor de opname van deze ‘Nederlandse’ vervangingswaardemethode als lidstaatoptie in deze richtlijn. De (toen nog: 5) andere EEG-lidstaten hadden grote moeite met deze in hun land ongebruikte methode, die in die tijd vooral door enkele vooraan-
* Mr. C.J.A. van Geffen is Technical Director van de Raad voor de Jaarverslaggeving en werkzaam bij het directoraat vaktechniek van EY accountants, tevens redacteur van dit tijdschrift.staande Nederlandse ondernemingen werd gehanteerd. Anno 2013 is deze lidstaatoptie geschrapt omdat deze methode in andere lidstaten nooit gebruikt is en thans ook in Nederland niet of nauwelijks meer wordt gehanteerd. Vanuit die optiek lijkt het logisch dat de ‘ouderwetse’ vervangingswaardemethode is geschrapt. Daarmee verdwijnt evenwel een verslagge-vingsmethode die aan de basis heeft gelegen van de niet-uitkeerbare herwaardering en de koppeling met kapitaalbescherming (vermogensinstandhouding). In zekere zin is de vervangingswaardemethode verdrongen door ‘fair value accounting’. Mede gelet op de discussie van de afgelopen jaren over de risico’s van ‘fair value accounting’ en daadwerkelijke ‘realisatie’ van (markt)waardestijgingen (in P&L of OCI: Other Comprehensive Income) was de achtergrond van de vervangingswaardeleer echter zo slecht nog niet. Wat dient immers de omvang te zijn van het eigen vermogen dat benodigd is om continuïteit te waarborgen c.q. welk deel daarvan is beschikbaar voor (dividend)uitkeringen? Een kwestie die met de in 2012 (flex-BV) ingevoerde uitkeringstoets (art. 2:216 lid 2 BW) bepaald niet aan belang heeft verloren.
Aan het begin werd gesproken over een gemiste kans. Daarom goed om af te sluiten met een mogelijke kans. Zoals gezegd dient de EU-jaarrekeningrichtlijn (2013) medio 2015 te worden geïmplementeerd in het BW. Dat is dan een mooie gelegenheid om - net zoals in deze EU richtlijn – ook de structuur en inhoud van de Titel 9 Boek 2 BW op te schonen. Het Nederlandse jaarrekeningenrecht is in de loop der jaren in zeker opzicht een lappendeken geworden, waarbij diverse bepalingen aan vervanging en/of verduidelijking toe zijn. Het opschonen van Titel 9 Boek 2 BW is echter een wetgevingsoperatie die de nodige werkzaamheden vereist, zeker als daarbij de relatie met bepalingen uit de Wft en andere sectorwetgeving wordt betrokken. Het is de vraag of bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie de (wetgevings-)prioriteit bij het jaarrekeningenrecht ligt, maar hopelijk grijpt de wetsvoorsteller deze kans aan.