Voorwoord
M.T.H. de Gaay Fortman Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Mr. L.W.M. van Dam - van den Broek, mr. E.E.S. Groothedde en mr. E.M. Jooren schrijven in dit nummer van het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte een artikel over het fenomeen van het afhaalpunt als nieuwe ruimtelijke verschijningsvorm van detailhandel dat een direct uitvloeisel is van internet. Het afhaalpunt zorgt voor een huurrechtelijk kwalificatievraagstuk. Het is immers niet duidelijk of een afhaalpunt kwalificeert als 290-bedrijfsruimte. In het artikel wordt aan de hand van de parlementaire geschiedenis van het huurrecht en de jurisprudentie nader ingegaan op de kenmerken van 290-bedrijfsruimte in relatie tot het afhaalpunt. Daarnaast wordt beschouwd welke bestuursrechtelijke kwalificatie aan een afhaalpunt wordt toegekend en in hoeverre de vestiging van een afhaalpunt op een bedrijventerrein planologisch gezien mogelijk is.
Mr. L.M. Rooseboom schrijft over de bijzondere bepalingen die huurders in de kredietcrisis- jaren hebben bedongen in huurovereenkomsten. In het artikel wordt aangegeven dat deze bijzondere bepalingen niet altijd als kernbedingen kunnen worden gekwalificeerd. De meest gebruikte wijze om niet-kernbedingen over te laten gaan op een opvolgend verhuurder is contractsoverneming. In het artikel wordt beschreven welke additionele gevolgen de contractuele verplichting tot contractoverneming zou kunnen hebben voor kopers van onroerende zaken. De schrijver komt tot de conclusie dat de risico’s voor de opvolgend eigenaar met betrekking tot de reeds voor de levering van een onroerende zaak opeisbare verplichtingen onder het regime van contractsoverneming verstrekkender zijn dan bij een overgang van bedingen op grond van art. 7:226 BW. De schrijver draagt een aantal praktische oplossingen aan om de bedoeling van partijen daadwerkelijk in de huurovereenkomst vast te leggen.
Prof. mr. P. Abas geeft in zijn artikel enige kanttekeningen bij de uitspraak van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (HR:2014:338) en de conclusie van de A-G (PHR:2013:1382). Het artikel is gewijd aan het gebruik-begrip dat een voorname rol speelt bij de opzeggings- en beëindigingsgrond van dringend eigen gebruik. De schrijver komt tot de conclusie dat wanneer de wetgever in soortgelijke wetsartikelen dezelfde woorden gebruikt er sterke aanwijzingen zijn voor het uitgangspunt dat ervan dient te worden uitgegaan dat deze woorden dezelfde betekenis hebben.M.T.H. de Gaay FortmanHoofdredacteur