De toepassing van de goedkeuringsgronden bij afwijkende bedingen
mr. A. de Fouw, mr. K. Keij en mr. A. Sinnige*
Een huurder van 290-bedrijfsruimte wordt vergaande bescherming geboden door afdeling 6 van titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: afdeling 7.4.6). In art. 7:291 lid 1 BW is bepaald dat van de bepalingen van afdeling 7.4.6 niet ten nadele van de huurder kan worden afgeweken.[1] De bepalingen van afdeling 7.4.6 zijn derhalve van semi-dwingend recht, met uitzondering van art. 7:307 BW welk artikel, op grond van art. 7:291 lid 2 BW, van dwingend recht is.
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Indien desalniettemin ten nadele van de huurder is afgeweken van de bepalingen van afdeling 7.4.6, is een dergelijke bepaling vernietigbaar door de huurder, tenzij partijen goedkeuring hebben verkregen van de rechter voor een afwijkend beding (art. 7:291 lid 2 BW).[2] De goedkeuring kan door iedere partij worden verzocht bij verzoekschrift. In de praktijk zullen partijen het verzoek doorgaans gezamenlijk indienen. In art. 7:291 lid 3 BW[3] is bepaald dat de goedkeuring alleen wordt gegeven indien:het beding de rechten die de huurder aan deze afdeling ontleent niet wezenlijk aantast, ofdiens maatschappelijke positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat hij de bescherming van de onderhavige afdeling niet behoeft.Er bestaan derhalve twee voorwaarden voor de goedkeuring van een afwijkend beding. De vraag die in dit artikel centraal staat is of goedkeuring voor een afwijkend beding in de praktijk wordt verleend indien aan één van deze voorwaarden is voldaan (alternatieve voorwaarde), of dat daarvoor aan beide voorwaarden dient te zijn voldaan (cumulatieve voorwaarden), dan wel dat beide voorwaarden in onderlinge samenhang moeten worden bezien. In onderlinge samenhang bezien, wil zeggen dat de goedkeuringsgronden niet strikt alternatief of cumulatief moeten worden beschouwd, maar dat op beide acht wordt geslagen. Dit betreft derhalve een tussenoplossing.In dit artikel wordt eerst ingegaan op de argumenten die bestaan voor alternatieve toepassing van de goedkeuringsgronden. Vervolgens worden twee arresten van de Hoge Raad besproken (Toko Mitra/ PMT[4] en Aldi/Kroon[5]), waaruit blijkt dat de Hoge Raad de letterlijke tekst van de wet volgt en de wet (zeer) strikt uitlegt. Nadien wordt aandacht besteed aan twee uitspraken van het Hof Amsterdam[6], waarin het Hof expliciet is ingegaan op de vraag hoe de twee voorwaarden uit art. 7:291 lid 3 BW moeten worden beschouwd. In tegenstelling tot de Hoge Raad slaat het Hof Amsterdam acht op de parlementaire geschiedenis. Vervolgens wordt bekeken welke invloed de uitspraken van het Hof hebben gehad op de jurisprudentie. Geëindigd wordt met een conclusie. Ten behoeve van de leesbaarheid is ervoor gekozen om in het gehele artikel de begrippen ‘huurder’ en ‘verhuurder’ aan te houden.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.
Verder in dit artikel:
2. Alternatieve toepassing goedkeuringsgronden
3. Strikte wetstoepassing Hoge Raad
4. Hof Amsterdam 8 september 2009, WR 2010, 57 en WR 2010, 58
5. Jurisprudentie vóór 2009
6. Jurisprudentie na 2009
7. Conclusie