Voorwoord
Nathalie Amiel Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.We leven in een snel veranderende wereld. In december 2017 stond de koers van de bitcoin op bijna &20.000, terwijl die koers in januari 2018 zakte tot onder de &11.000. Daarnaast was in het nieuws dat een Nederlands bedrijf voor het eerst een partij voedsel heeft verkocht via blockchain. Hierdoor kon de transactie binnen vier dagen, bijna vijf keer zo snel als gebruikelijk, worden afgehandeld. De impact van deze technieken is (in ieder geval voor uw hoofdredacteur) moeilijk te bevatten. Graag staan wij dan ook gedurende het op 11 oktober 2018 in Kasteel De Wittenburg te houden congres ‘Actualiteiten huurrecht, van privacy tot blockchain’ met u stil bij de vraag hoe onze huurrechtpraktijk wordt beïnvloed door deze technische vooruitgangen. In dat kader zal Annemarije Schoonbeek, als een van de keynote speakers op dit congres, ons meenemen in de wereld van de bitcoins en blockchain. Verder zal Marieke Thijssen (gepromoveerd op een onderzoek over de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens in ondernemingen), mede naar aanleiding van het per 25 mei 2018 van toepassing worden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), vragen met ons bespreken als 'Komt de privacy van huurders in het gedrang wanneer verhuurders gegevens over hun huurders opslaan?' en ook in bredere zin een beeld schetsen van de gevolgen van de AVG voor de huurrechtpraktijk.
Van het congres terug naar ons tijdschrift … Douwe de Witte heeft voor dit nummer het artikel 'Gevelreclame en servicekosten bij verhuur bedrijfsruimte in appartementencomplexen' geschreven. In 2014 zette De Witte in dit tijdschrift al uiteen wat het juridisch kader is bij geschillen waar de Vereniging van Eigenaren (VvE), de appartementseigenaar/verhuurder en de huurder bij betrokken zijn. In vervolg hierop wordt aan de hand van twee casusposities ingegaan op de juridische posities van deze partijen indien de huurder gevelreclame op de buitengevel wil aanbrengen, alsmede wanneer de VvE de regeling over de servicekosten wijzigt. De VvE blijkt in deze gevallen veel invloed te hebben.
Aan elkaar gelieerde contractspartijen komen soms een huurprijs overeen die niet aansluit bij de economische realiteit. Indien in een koop- of huurovereenkomst afspraken worden gemaakt die ‘niet zakelijk’ zijn, kan de inspecteur van de belastingsdienst een en ander corrigeren naar zakelijke maatstaven. Op 8 december 2017 heeft de Hoge Raad hierover een interessant arrest gewezen. Katja Keij beziet in het artikel 'Fiscale correctie op (huur)overeenkomsten' hoe dit arrest zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Hoewel in de besproken arresten geen fiscale boetes zijn opgelegd, waarschuwt de schrijfster ervoor dat de fiscus wel de mogelijkheid heeft om naast een fiscale correctie ook een fiscale boete op te leggen. Duidelijk is dat het aangaan van niet-zakelijke transacties (onverwachte) kosten met zich kan brengen.
Thérèse Fraai en Tim Wijgergans schrijven over het nut en de noodzaak van het vestigen van een recht van opstal bij verhuurde roerende zaken. Verhuurde portacabins, die worden geplaatst op een terrein in eigendom van de huurder, kunnen door natrekking onroerend worden. De schrijvers bezien of de eigendom van de portacabins hierdoor in handen komt van de huurder. Door het vestigen van een recht van opstal kan worden zeker gesteld dat de eigendom van de portacabins bij de verhuurder blijft liggen. Om notariskosten en overdrachtsbelasting te voorkomen, kan volgens de schrijvers echter ook worden gekozen voor een constructie waarbij de verhuurder van de portacabins de grond huurt waarop de portacabins worden geplaatst en in de huurovereenkomst een wegbreekplicht voor de verhuurder van de portacabins wordt opgenomen.
Het laatste artikel in dit nummer is van de hand van John Nijsten: 'De termijnen uit art. 7:303 lid 1 BW. Complex of eenvoudig?' Aan de hand van de wettekst, de meningen van diverse auteurs en jurisprudentie, geeft hij zijn visie op de vraag hoe het begrip 'bepaalde tijd' moet worden uitgelegd. Nijsten is van mening dat deze 'bepaalde tijd' in beginsel slechts ziet op de periode waarvoor de huurovereenkomst aanvankelijk is aangegaan Aan de hand van diverse voorbeelden formuleert hij een tiental regels op grond waarvan kan worden bepaald wanneer partijen in staat zijn huurprijswijziging op de voet van art. 7:303 lid 1 BW te vorderen.
Ik wens u weer veel leesplezier!
Nathalie Amiel