(Dis)continuïteit: verslaggeving en de accountant
mr. dr. C.J.A. van Geffen1 Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Organisaties ontstaan en houden ook weer op te bestaan: er is een begin en er is een einde. Kenmerkend voor rechtspersonen en ondernemingen is dat deze opgericht worden met een bepaald doel en dat zodra dat doel bereikt of niet langer bereikbaar is continuering niet meer aan de orde zal (kunnen) zijn. Dat is een natuurlijk proces al levert de oprichting vaak minder discussie op dan de beëindiging. Vooral indien weliswaar continuïteit beoogd blijft, maar er aanwijzingen of omstandigheden zijn die duiden op een mogelijke beëindiging van de activiteiten c.q. discontinuïteit. Als zo’n beëindiging op zorgvuldige wijze plaats gaat vinden is daar ook niets mis mee: indien de economische ratio van voortzetting is verdwenen, al dan niet door externe factoren, is staking van de activiteiten volstrekt logisch. In juridische zin behoort er dan een ordentelijke ontbinding en vereffening plaats te vinden. De moeilijkheid zit vaak in het schemergebied, waarbij enerzijds de onderneming blijft streven naar continuïteit, maar anderzijds de realistische mogelijkheid bestaat van discontinuïteit. Bijvoorbeeld omdat de continuïteit niet meer ‘in handen is’ van de onderneming, maar daarvoor afhankelijk is van derden (financiers) of toekomstige ontwikkelingen.
De koppeling van het jaarrekeningenrecht met (dis)continuïteit is evident. Bij de jaarrekening is het continuïteitsbeginsel (‘going concern’) leidend, zoals vastgelegd in de wet (BW / Richtlijn 2013/34/EU) en verslaggevingstandaarden (RJ / IFRS). Indien géén sprake is van continuïteit moet de jaarrekening daarover informatie verschaffen, onder andere door de gehanteerde waarderingsgrondslagen. Bij discontinuïteit is het niet langer relevant wat ‘toekomstige kasstromen’ zijn die via activiteiten of bezittingen van de onderneming kunnen worden gegenereerd, maar slechts de acute ‘directe opbrengst’ daarvan. Dat is ook voor de accountant die de jaarrekening controleert een belangrijk gegeven. Als sprake is van continuïteit, is het doel van de jaarrekening en het te verschaffen inzicht duidelijk. Hetzelfde geldt bij discontinuïteit: zodra sprake is van beëindiging zal informatieverschaffing daarop gericht zijn.
Maar juist in het bovengenoemde schemergebied wordt het lastig: indien er, zoals dat in art. 2:384 lid 3 BW wordt genoemd, gerede twijfel bestaat over continuïteit. Dat kan een dilemma opleveren voor de opstellers en controleurs van jaarrekeningen. Soms wordt getracht dit dilemma en/of de keuze zo lang mogelijk uit te stellen: zolang nog onduidelijkheid of gerede twijfel bestaat, wordt het opstellen en controleren van de jaarrekening (telkens) uitgesteld en niet afgerond. Maar dergelijk uitstel – als dat al geoorloofd zou zijn – helpt vaak niet, integendeel, het kan contraproductief of zelfs verwijtbaar zijn om niet tijdig te rapporteren. Ook een vervelende of onwelkome boodschap kán immers de vereiste boodschap zijn. Het kan niet de bedoeling zijn om ‘het maatschappelijk verkeer’ in het ongewisse te laten door veelvuldig uitstel in de hoop dat er ‘opgelucht’ kan worden geconstateerd dat er wéér 12 maanden zijn verstreken na afloop van het (vorige) boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft. Alsof de situatie na ommekomst van 12 maanden opeens anders zou zijn?
Het blijft een lastig fenomeen dat in de jaarrekening vooral verslag wordt gedaan over het verleden (afgelopen boekjaar), maar geen garantie kan geven voor de toekomst. Bovendien is de situatie per balansdatum belangrijk, maar die stand van zaken kan achterhaald zijn door ontwikkelingen c.q. gebeurtenissen ná balansdatum die bekend zijn (geworden) tijdens het opstellen of controleren van die jaarrekening. Bovendien is het een bekend verschijnsel dat bestuurders/ondernemers ontwikkelingen vaak optimistisch duiden, met een attitude om kansen rooskleurig in te zien en mogelijke risico’s – indien onderkend – als oplosbaar te beschouwen. De controlerend accountant heeft een specifieke taak en een andere beroepsmatige attitude: de accountant zal normaliter sceptischer of wantrouwender zijn dan bestuurders/ondernemers. De accountant die de opdracht tot jaarrekeningcontrole uitvoert heeft een andere functie en verantwoordelijkheden. Daarnaast bestaat ook nog de zogeheten ‘verwachtingskloof’. Enerzijds de verwachtingen van de ‘controleopdracht-verlener’ (rechtspersoon) en anderzijds de uiteenlopende verwachtingen van het ‘maatschappelijk verkeer’ (gebruiker) aangaande de controle(verklaring) van de accountant.
Maar kán de controlerend accountant aan die verwachtingen voldoen? Dat heeft des te meer te gelden voor het bestuursverslag. Anders dan de – primair retrospectieve – jaarrekening, wordt het – deels prospectieve – bestuursverslag strikt genomen niet gecontroleerd door de accountant. Maar in diens controleverklaring moet de accountant uitdrukkelijk wél een oordeel geven over de inhoud van het bestuursverslag, namelijk – kort gezegd – dat de mededelingen van het bestuur in diens bestuursverslag voldoen aan de door wet- en regelgeving gestelde vereisten, dat deze mededelingen niet in strijd zijn met de (inhoud van de) jaarrekening en geen materiële onjuistheden bevatten. Daaronder vallen ook de mededelingen over going concern. In het in december 2018 door de Stuurgroep Publiek Belang van accountantsberoepsorganisatie NBA uitgebrachte ‘Whitepaper continuïteit’ – dat ook in deze aflevering van TvJ aan de orde komt –- 2 wordt getracht de rol van de controlerend accountant uiteen te zetten en te verduidelijken. Deze Stuurgroep en ook anderen doen een pleidooi voor aanpassing van de huidige regels. Dat is verklaarbaar: als de controlerend accountant de (al dan niet conform een corporate governance code) in het bestuursverslag opgenomen mededelingen/verwachtingen over going concern behoort te toetsen, zal de accountant de onderbouwing daarvan ook moeten kunnen verifiëren en beoordelen.
Daarmee komen we mijns inziens bij een kernvraag: kan een in het bestuursverslag opgenomen visie of oordeel – zeker als het over de toekomst gaat – wél door de controlerend accountant worden geverifieerd? En zo ja, wat zegt dat dan? Daar komt bij dat de discussie in Nederland over het voorgaande lijkt te worden vertroebeld door binnen- en buitenlandse ontwikkelingen. In ons land door discussies over i) de kwaliteit van accountantscontroles vanwege bevindingen van de AFM of naar aanleiding van geruchtmakende fraudes of faillissementen, en ii) de ‘cultuur’ bij accountantsorganisaties mede gelet ook op de door het Ministerie van Financiën ingestelde Commissie Toekomst Accountancy die eind 2019 zal rapporteren. Bij het buitenland wordt bijna altijd gewezen naar ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk (VK) maar niet of nauwelijks naar die in andere (nog wél) lidstaten van de EU. De verwijzing naar het VK is misschien begrijpelijk, maar problematisch in het licht van onder meer verschillen tussen het Angelsaksische en continentaal Europese rechtssysteem. Aangaande de ‘blame game’ na faillissementen is een van de verschillen onder meer dat in het VK accountants optreden als ‘receiver’ (curator). Het accountantsberoep is aldaar ontstaan na geruchtmakende faillissementen in de 19e eeuw (denk aan: gedupeerde beleggers die een accountant vragen onderzoek te doen naar waardeloos geworden investeringen in spoorwegen naar ‘het wilde westen’ in het ‘nieuwe land’ aan de andere kant van de Atlantische Oceaan).
Op dit moment is in het VK bij het geruchtmakende faillissement van Carillion kennelijk het beeld ontstaan dat de enige partijen die hier mogelijkerwijs nauwelijks nadeel van hebben ondervonden accountants zijn. Dit omdat rond het Carillion faillissement bij de jaarrekeningcontrole (accountantskantoor A), overige dienstverlening (accountantskantoor B) of advies (accountantskantoor C) en de receiver (accountantskantoor D) werkzaamheden hebben verricht en betaald gekregen. Die beeldvorming rond de 4 grote accountantskantoren en het moeizame verweer daartegen heeft in het VK geleid tot diverse onderzoeken en voorstellen om (toezicht op) accountantskantoren te herstructureren. Het meest recente voorstel van de – huidige maar blijkbaar eveneens te vervangen – toezichthouder in het VK, het Financial Reporting Council (FRC), is het in maart 2019 gepubliceerde voorstel: ‘to increase the work required of auditors when assessing whether an entity is a going concern’ dit vanwege ‘concerns about the quality and rigour of audit and well-publicised corporate failures where the auditor’s report failed to highlight concerns about the prospects of entities which collapsed shortly after as well as findings from recent FRC Enforcement cases’.3 De consultatie in het VK over dit voorstel loopt tot medio juni 2019, maar de kans dat het de eindstreep haalt en ook in ons land aandacht krijgt bij de NBA en voornoemde Commissie Toekomst Accountancy lijkt evident.
De essentiële vraag bij het voorgaande blijft of controlerend accountants wel in staat zijn om zulke werkzaamheden – ‘assessing going concern’ – te verrichten? En waarom zouden zij dat moeten (kunnen) of waarom zou het maatschappelijk verkeer dat van hen verlangen? Alle reden om in deze aflevering van dit tijdschrift in diverse artikelen in te gaan op deze en andere actuele vragen rondom (dis)continuïteit.