SARS-CoV-2 bij nertsen
mr. H.A. van Bommel Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Op 26 april 2020 kwam het bericht naar buiten dat op twee nertsenbedrijven in Gemert-Bakel en Laarbeek bij verschillende nertsen besmettingen waren geconstateerd van SARS-CoV-2. Er werd direct onderzoek ingesteld om de bron van de besmettingen te achterhalen. Enkele medewerkers bij beide bedrijven hadden verschijnselen van het coronavirus. Er werd van uitgegaan dat sprake was van besmetting van mens op dier. Er waren op dat moment volgens de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit en Volksgezondheid Welzijn en Sport geen aanwijzingen dat landbouwdieren of huisdieren een rol speelden in de verspreiding van het virus.
Begin mei 2020 was nog steeds onbekend of mensen via de nertsen besmet kunnen raken. In de brief die de minister op 8 mei 2020 naar de Tweede Kamer stuurde stond hieromtrent: ‘Allereerst is het van belang om nogmaals aan te geven dat SARS-CoV-2 van mens tot mens verspreidt. Er zijn nu geen aanwijzingen dat dieren een rol spelen in de verspreiding van het virus bij mensen. Er zijn wel meldingen van infecties bij dieren, die naar waarschijnlijkheid het resultaat zijn van transmissie van mens op dier.’ Inmiddels was het virus ook op andere nertsenbedrijven aangetroffen.
Op 19 mei 2020 volgde weer een kamerbrief met de laatste onderzoeksresultaten. Hieruit bleek een ander geluid. Het was namelijk wèl aannemelijk dat een met SARS-CoV-2 besmette medewerker van een nertsenbedrijf door de nertsen was besmet. Hierdoor was er reden om tot extra maatregelen te komen, ook in het belang van de volksgezondheid. Besloten werd om een infectie met SARS-CoV-2 bij nertsen op nertsenbedrijven aan te wijzen als een besmettelijke dierziekte volgens art. 15 lid 2 sub a van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren. Deze aanwijzing maakte het mogelijk om verdergaande maatregelen te nemen. Alle nertsenbedrijven werden gescreend, er kwam een bezoekersverbod in de stal en er werden specifieke hygiënemaatregelen voorgeschreven.
Op 25 mei 2020 werd de Kamer geïnformeerd over het feit dat er een tweede geval bekend was geworden waarbij op één van de besmette bedrijven zeer waarschijnlijk het virus was overgegaan van nerts op mens. Volgens het RIVM had de infectie waarschijnlijk plaatsgevonden toen nog niet bekend was dat nertsen op dit bedrijf besmet waren en er nog geen persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Die week zou een start worden gemaakt met de monsternames voor de verplichte screening van alle nertsenbedrijven in Nederland. Ook zouden die week de uitslagen van het veterinair epidemiologisch onderzoek bekend worden, gedaan op de locaties van de eerste twee besmette bedrijven. De uitkomsten van dit onderzoek zouden leidend zijn voor de te nemen maatregelen in het kader van de volksgezondheid. Alle denkbare maatregelen zouden daarbij worden overwogen volgens de ministers.
Vanaf 28 mei geldt een vervoersverbod voor nertsen en de mest van nertsen. Tevens is sprake van een bezoekersverbod voor de stal. Helaas werden echter op nog meer nertsenbedrijven besmettingen gevonden onder nertsen.
Op 3 juni 2020 werd de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de risico’s van een met SARS-CoV-2 besmet nertsenbedrijf voor de volksgezondheid. Duidelijk werd dat er wel degelijk gevaar is voor de volksgezondheid. Het kabinet besloot tevens om over te gaan tot het ruimen van besmette bedrijven. In de brief van 3 juni werd aangegeven dat de NVWA hiermee op vrijdag 5 juni zou starten. Door een procedure bij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, opgestart door Animal Rights en de Bont voor Dieren, zijn de ruimingen een dag later aangevangen.
Omdat de ruimingen mede geschieden in het belang van de volksgezondheid is de Regeling tot aanwijzing van Sars-CoV-2 als besmettelijke dierziekte aangepast (art. 15 lid 2 sub c). Aanvankelijk was deze aanwijzing gebeurd op grond van diergezondheidsoverwegingen; nu is volksgezondheid hieraan toegevoegd.
Het ruimen van de bedrijven kreeg in de Tweede Kamer brede steun van zowel coalitie als oppositie. Diverse partijen hebben in het debat gevraagd waarom het besluit tot het ruimen van de dieren zo laat is genomen. Een vraag die begrijpelijk is gezien het hiervoor door mij geschetste overzicht van gebeurtenissen. In het verleden werd bij een geconstateerde besmetting van een dierziekte zoals klassieke varkenspest, aviaire influenza (vogelpest) of mond-en-klauwzeer de veestapel immers direct uit voorzorg geruimd. Dit zijn dierziekten waarvan we de gevolgen in beeld hebben. Dit geldt niet voor Sars-CoV-2; de gevolgen van de besmette nertsen voor andere nertsen en voor de volksgezondheid waren onduidelijk en (toch) werd gewacht met het doden van de besmette nertsen.
Bij de evaluatie van de ruimingen van dierbedrijven in het verleden is gebleken dat ook veel gezonde dieren zijn gedood. Mogelijk is dat de reden geweest voor de overheid voor het uitstellen van het nemen van het besluit tot het doden van de nertsen, ondanks het feit dat de gezondheid van de mens werd bedreigd. De overheid heeft onderzocht of er minder verstrekkende opties waren. Pas toen het gevaar voor de volksgezondheid werd aangetoond, is overgegaan tot het besluit om volledige bedrijven te ruimen.
De vervolgvraag is wat er gaat gebeuren met de geruimde bedrijven en wellicht ook met de niet-besmette nertsenbedrijven. Het is in beginsel mogelijk dat de geruimde bedrijven na enige tijd weer gaan opstarten. Op basis van de huidige wettelijke kaders kan de overheid niet beslissen dat een bedrijf niet meer gestart mag worden. De overheid heeft in 2013 besloten dat de pelsdierhouderij vanaf 2024 verboden is (Wet verbod pelsdierhouderij). De vraag die nu speelt, is of de politiek het wenselijk acht dat deze bedrijven opnieuw nertsen gaan houden. Zowel vanuit het perspectief dat er opnieuw risico wordt gelopen dat ook deze dieren Sars-CoV-2 krijgen (en weer geruimd moeten worden), als het verbod dat over 3,5 jaar van kracht wordt voor deze ondernemers. Als de conclusie is dat het ongewenst is dat deze ondernemers weer nertsen gaan houden, zal hiervoor een regeling moeten worden getroffen. In de Wet verbod pelsdierhouderij is een overgangstermijn opgenomen van 10 jaar. Kort samengevat is deze termijn volgens de initiatiefnemers van de wet, bedoeld om de nertsenhouders de gelegenheid te geven door hen gedane investeringen terug te verdienen. Als de overheid het besluit neemt om nertsenhouders versneld te laten stoppen, zal daar een redelijke vergoeding tegenover moeten staan. Dit geldt zeker voor de bedrijven die geruimd worden; daar grijpt de overheid immers in. Voor een aantal geruimde bedrijven is het een onhaalbare zaak om het bedrijf weer te gaan exploiteren zoals het was vóór ruiming. In 2024 moet het bedrijf immers beëindigd worden. Minister Schouten onderzoekt momenteel óf een stoppersregeling mogelijk is, en zo ja, hoe zo’n regeling vorm gegeven kan worden en hoe daarmee een extra stimulans kan worden gegeven om de bedrijven niet meer opnieuw op te starten. Aan een dergelijke stoppersregeling kunnen mogelijk ook niet-besmette nertsenbedrijven gaan deelnemen. Het spreekt voor zich dat het bedenken van een stoppersregeling nog een hele klus zal zijn. Want hoewel de meeste politieke partijen het met elkaar eens zijn dat een dergelijke regeling er moet komen, er bestaat daarentegen een groot verschil van mening tussen hen of er ook een compensatie moet komen. Laat staan hoe hoog dit bedrag dan moet zijn.