Melding van privé-effectentransacties
mr. D.H. Cross
De verplichting tot het melden door bestuurders van, en
andere nauw betrokkenen bij, ter beurze genoteerde ondernemingen
(hierna aangeduid als ‘uitgevende instelling’)
van door hen in privé verrichte transacties in aandelen,
uitgegeven door de eigen instelling, aan de AFM, en
de publicatie van deze transacties, stuitte tot betrekkelijk
kort geleden op verzet, als zijnde een ongewenste aantasting
van de privacy van betrokkenen. Dit gold overigens
ook ten aanzien van de introductie in 1992 van de
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
op
eenieder van toepassing zijnde verplichting tot het melden
van bepaalde transacties in aandelen van ter beurze genoteerde
ondernemingen aan de toezichthouder, toen nog de
STE. Wanneer door een dergelijke transactie een bepaalde
drempelwaarde wordt over- of onderschreden, dan moet
dit aan de toezichthouder worden gemeld, waarna openbaarmaking
volgt. Hiermee kwam een eind aan de mogelijkheid
in stilte onbeperkt ter beurze aandelen in een
uitgevende instelling te kopen.1
In 1999 is als gevolg van een aanpassing van de Wet
toezicht effectenverkeer 1995 het melden van privé-effectentransacties
door bestuurders, commissarissen en enkele
andere categorieën personen een wettelijke verplichting
geworden2 en zijn nadien over het privacyaspect van
deze meldingen nog maar weinig kritische geluiden te
horen.3
Met de invoering van de Wet marktmisbruik, per 1 oktober
20054, is de meldingsplicht op grond van de Wet toezicht
effectenverkeer 1995 aangepast.5 Daarnaast is er sinds
2002, op grond van de Wet melding zeggenschap in ter
beurze genoteerde vennootschappen 19966, een meldingsplicht
voor transacties verricht door bestuurders en commissarissen
van uitgevende instellingen. In de per 1 oktober
2006 in werking getreden Wmz 2006 (zie hierna) zal
deze meldingsplicht voor bestuurders en commissarissen
blijven bestaan. De meldingsplichten op grond van de Wte
1995 en de Wmz 1996 c.q. Wmz 2006 overlappen elkaar
voor een deel.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de meldingsplicht
van privé-effectentransacties en de daarop
volgende publicatie is gelegen in het voorkomen van
gebruik van voorwetenschap, transparantie en het informeren
van de markt. Wat het argument van transparantie/
informeren van de markt betreft is de redenering dat
transacties verricht door bestuurders etc. kunnen worden
aangemerkt als voor beleggers belangrijke informatie.7
Het feit dat er op grond van twee verschillende wetten
gemeld moet worden stuit niet zelden op verwarring en
onbegrip bij meldingsplichtigen. Gelet ook op de doelstelling
van beide regelingen zou het wenselijk zijn geweest
dat deze waren samengevoegd.8
In de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel marktmisbruik
wordt erop gewezen dat de huidige meldingsregeling,
dat wil zeggen op grond van artikel 46b (oud), van
belang is gebleken voor de handhaving van het verbod op
het gebruikmaken van voorwetenschap, zowel in het geval
melding wel als niet heeft plaatsgevonden. In het geval
wel is gemeld, geven de ontvangen meldingen de AFM
soms aanleiding tot het instellen van een onderzoek naar
overtreding van het transactieverbod. Als niet is gemeld
dan worden de betrokkenen door de AFM aangeschreven
met het verzoek tot opheldering of het alsnog melden van
de transactie. Bij een te late melding wordt bezien of een
bestuurlijke boete wordt opgelegd. Daarnaast wordt erop
gewezen dat als in het kader van een onderzoek naar een
mogelijke voorwetenschapzaak blijkt dat er niet is gemeld,
dat een belangrijke overweging kan zijn om die zaak over
te dragen aan het OM.9
Het in privé verrichten van transacties in effecten door
bestuurders is publicitair uiterst gevoelig, zo blijkt ook
weer uit twee recente ‘affaires’, die betrekking hadden op
(vermeend) handelen door een bestuurder van een bank in
strijd met de interne regelgeving betreffende het verrichten
van privé-effectentransacties. Ofschoon het in deze
gevallen niet ging om overtreding van de verplichting tot
melding aan de AFM zijn deze kwesties wel illustratief voor
de publiciteitsgevoeligheid van het privéhandelen door
bestuurders.
Medio augustus 2006 werd in de pers uitvoerig bericht
over beschuldigingen aan het adres van een bestuurder
van een bank over het verrichten van privé-effectentransacties,
die in strijd zouden zijn met de interne regelgeving
van de bank. Deze beschuldigingen werden geuit door een
tweetal medewerkers van de bank in de context van een
ontslagprocedure, maar zijn door de werkgever/bank met
kracht bestreden.10
Het handelen in strijd met de regels kan ook leiden tot
consequenties die verder gaan dan schadelijke publiciteit
(voor zowel de betrokkene als de instelling waar hij/zij aan
is verbonden) alleen: zo werd eind augustus 2006 de
bedrijfstak opgeschrikt door het bericht dat de bestuursvoorzitter
van Kempen & Co door de Nederlandsche Bank
en de AFM tot terugtreden was gedwongen vanwege het
overtreden van interne gedragsregels ter zake van het
verrichten van privé-effectentransacties.11 In de toelichting
die door Kempen & Co in een persbericht werd gegeven
wordt verklaard dat betrokkene, die de overtredingen uit
eigen beweging aan de raad van commissarissen had
gemeld, zichzelf op generlei wijze heeft bevoordeeld noch
anderen benadeeld en dat er geen sprake is van handel
met voorkennis dan wel belangenverstrengeling. Toegelicht
wordt dat indien voorafgaande toestemming was
gevraagd voor de transacties, deze door de compliance
officer van de bank zou zijn gegeven. Dit laat onverlet dat
de toezichthouders in het negeren van de interne voorschriften
kennelijk voldoende redenen hebben gezien om
zich op het standpunt te stellen dat betrokkene niet in zijn
functie van bestuurder kan worden gehandhaafd, ook al
dacht de raad van commissarissen van de instelling daar
anders over.
Naar mag worden aangenomen heeft deze kwestie de
‘awareness’ van bestuurders, voorzover nodig, vergroot
en zal voor alle zekerheid bij menig compliance officer zijn
nagevraagd of de eigen interne regelgeving up-to-date is
en het toezicht op de naleving daarvan adequaat.
In de beide hiervoor genoemde gevallen ging het om een
bestuurder van een bank, waarvoor strenge regels gelden,
in acht te nemen bij het verrichten van privé-transacties.
Dat betreft in het bijzonder de verplichting voor effecteninstellingen
en financiële marktpartijen een reglement in te
voeren waarin een gedragscode privé-beleggingstransacties
is neergelegd.12
Ook in de zogenaamde McGregor-zaak13, waar de Rechtbank
Amsterdam in mei 2006 uitspraak in deed, was er
sprake van het niet melden van aandelentransacties, waardoor
de rechtbank bewezen achtte dat artikel 46b Wte
(oud) 1995 was overtreden. In dit geval was door twee
leden van de directie, waaronder de voorzitter, en de
voorzitter van de raad van commissarissen, een bepaalde
constructie met een commanditaire vennootschap opgezet
om de meldingsplicht voor wat betreft aandelentransacties
als gevolg van de uitoefening van een claw-back te
ontgaan. Daarnaast beoogde men in eigen aandelen te
handelen ter bevordering van de liquiditeit van het fonds
op de beurs, ter ondersteuning van de koers en ter
verhoging van de waarde van de aandelen, zonder deze
transacties te melden.
Door het verrichten van transacties in de ‘eigen’ instelling
wordt het risico gelopen van een (verdenking van) overtreding
van de regels. Dat betreft niet alleen de regels in acht
te nemen ten aanzien van de melding van de transacties,
maar ook die welke betrekking hebben op het verbod van
gebruik van voorwetenschap en het verbod van marktmanipulatie.
14 Wie dit risico niet wil lopen zou kunnen besluiten
om in het geheel geen transacties te verrichten in de
‘eigen’ effecten.15 Denkbaar is ook dat een uitgevende
instelling, die beducht is voor mogelijke negatieve publiciteit
in het geval de regels worden overtreden, de aan haar
verbonden bestuurders, commissarissen etc. verbiedt
deze transacties te verrichten, tenzij dit gebeurt in het
kader van een optieprogramma, waaraan strikte voorwaarden
ten aanzien van tijdstip en wijze van uitoefening van
de opties zijn verbonden. Hierbij wordt aangetekend dat in
het geval van beleggingsinstellingen de deelnemers/aandeelhouders
het doorgaans wenselijk vinden, en soms als
voorwaarde stellen, dat de beheerder c.q. fondsmanager
in privé belegt in de eigen instelling, waardoor deze een
belang heeft dat parallel loopt met dat van de beleggers in
de beleggingsinstelling.
In de Code Tabaksblat wordt ook aandacht besteed aan het
bezit van en transacties in effecten uitgegeven door de
eigen instelling. In de code wordt o.a. bepaald dat het
aandelenbezit van een bestuurder respectievelijk commissaris
in de vennootschap ter belegging op de lange termijn
is.16 In het commentaar op enkele specifieke bepalingen
van de code merkt de commissie, naar aanleiding van
geuite bezwaren tegen de voorgestelde restricties in de
beleggingsmogelijkheden van bestuurders en commissarissen,
het volgende op: ‘Hoewel de commissie nog steeds
van mening is dat het vanuit het oogpunt van het voorkomen
van “de schijn tegen” beter is om als bestuurder of
commissaris niet actief in effecten te handelen, lijkt een
restrictieve bepaling hieromtrent niet zinvol, zeker als er
geen behoefte aan extra regulering bestaat.’
In deze bijdrage wordt ingegaan op de wettelijke voorschriften
voor het melden van privétransacties in effecten
in de eigen instelling en een aantal voor de praktijk van
belang zijnde aspecten daarvan.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.