Schouwstra Beheer B.V. en L.J. Schouwstra / Friesland Bank N.V.
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M.R. Hosemann
Schouwstra, bestuurder en enig aandeelhouder van
Schouwstra Beheer B.V., had bij Friesland Bank N.V. (‘FB’)
een hypothecaire geldlening ad ƒ 1 650 000 afgesloten,
waarvan hij ƒ 1 200 000 in een eenjarig termijndeposito had
gestort. Omdat in 2000 het rentepercentage over de hypothecaire
lening hoger werd dan het rentepercentage ad
3,45% dat werd vergoed op het deposito, adviseerde FB
Schouwstra om ƒ 500 000 uit het deposito op te nemen ter
belegging in aandelen om
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
zodoende de hogere verschuldigde
hypothecaire rente te compenseren. Schouwstra heeft dit
advies opgevolgd, zag van 2001 tot 2004 de aandelenportefeuille
aanzienlijk in waarde dalen en heeft vervolgens FB in
rechte betrokken wegens ondeugdelijke advisering. De
rechtbank heeft de vordering van Schouwstra tot betaling
van schadevergoeding van € 157 722 afgewezen. In hoger
beroep voerde Schouwstra aan dat FB in strijd heeft gehandeld
met de zorg die zij als goed opdrachtnemer in acht
diende te nemen. De vraag in hoger beroep was of het advies
van FB om ƒ 500 000 uit het deposito op te nemen en te
beleggen in aandelen, in strijd was met hetgeen van een
redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur
mocht worden verwacht, waarbij het niet uitsluitend gaat
om het door Schouwstra nagestreefde beleggingsdoel, maar
ook om de omvang van het te beleggen bedrag in verhouding
tot het totale vermogen en van de samenstelling van dat
vermogen. Het hof oordeelde hieromtrent dat de geadviseerde
belegging nog geen 14,2% van het vermogen van
Schouwstra uitmaakte en dat aandelen nog geen onderdeel
van dat vermogen vormden, zodat de geadviseerde belegging
niet tot een te eenzijdige en daardoor risicovolle samenstelling
van het vermogen leidde. Een belegging in aandelen
bood naar de mening van het hof voorts in beginsel de
mogelijkheid tot het behalen van een hoger rendement dan
het door Schouwstra onvoldoende geachte rendement van
hetzelfde bedrag in deposito, zodat de geadviseerde belegging
dienstig was aan het doel. Het feit dat beleggingen in
aandelen een hoger risico met zich brengen dan beleggingen
in vastrentende waarden en het enkele feit dat een geadviseerde
belegging niet profijtelijk is gebleken of het gewenste
resultaat heeft gehad, wettigde volgens het hof niet de
conclusie dat het advies tot die belegging niet door een
redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur
kon worden gegeven. Dat FB Schouwstra een te eenzijdig
advies zou hebben gegeven door een onverantwoord groot
deel van het vermogen in ICT-aandelen te beleggen, bleek
volgens het hof niet uit hetgeen Schouwstra had aangevoerd.
Over het verwijt van Schouwstra dat FB in strijd met art. 28
NR 99 zou hebben gehandeld door geen cliëntenprofiel van
hem op te stellen, oordeelde het hof dat zelfs als aangenomen
zou moeten worden dat FB tekort was geschoten in de
nakoming van deze verplichting, dit geen aansprakelijkheid
voor de door Schouwstra gevorderde schade meebrengt,
aangezien uit dit vermeende tekortschieten niet volgt dat
Schouwstra anders zou hebben belegd dan hij heeft gedaan.
De schade is aldus het gevolg van het advies en het opvolgen
hiervan, niet van het tekortschieten van FB in het inwinnen
van informatie. Het hof oordeelde gezien het bovenstaande
dat alle grieven tevergeefs zijn voorgesteld en bekrachtigde
het vonnis in eerste aanleg.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.