A / Delta Lloyd
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M.R. Hosemann
In 1997 was tussen A en Delta Lloyd een kredietovereenkomst
tot stand gekomen ter financiering van een door A te
kopen woonhuis. Delta Lloyd had A voorts geadviseerd de
vrijgekomen overwaarde op zijn vorige woning te gaan
beleggen. Dit advies werd door A met succes opgevolgd. De
woning die A in 1997 had aangeschaft heeft hij vervolgens
in 2000 weer verkocht. De bij deze verkoop gerealiseerde
winst werd in het kader van vermogensbeheer ondergebracht
bij Delta
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Lloyd. Afgesproken werd dat de hypotheeklening
werd omgezet in een effectenkrediet, waarvan
de debetstand ruim € 400 000 bedroeg. A zou elk kwartaal
€ 3500 storten om een deel van de debetrente te betalen.
Het andere deel zou worden gefinancierd uit de couponopbrengsten
van de obligaties in A’s portefeuille. Bij brief had
Delta Lloyd A bericht dat de door A opgenomen bedragen
de dekkingswaarde van de bij Delta Lloyd aangehouden
creditsaldi en/of in bewaring gegeven effecten niet mochten
overschrijden en dat de maximaal op te nemen hoofdsom
van de lening € 425 000 bedroeg. A heeft enkel in het eerste
kwartaal voldaan aan de afspraak € 3500 over te maken
naar zijn rekening. Vervolgens was een aantal maal een
dekkingstekort ontstaan, waarna Delta Lloyd A herhaaldelijk
de gelegenheid had geboden deze tekorten aan te
zuiveren. Delta Lloyd heeft uiteindelijk het dekkingstekort
aangezuiverd door effecten uit de portefeuille te verkopen.
In de jaren 2000 tot en met 2003 was 70% tot 100% van
het vermogen van A in aandelen belegd en heeft A in die
periode een aanzienlijk verlies geleden. A heeft Delta Lloyd
aansprakelijk gesteld voor deze schade. Volgens A had Delta
Lloyd verzuimd een correct cliëntenprofiel op te stellen en
had Delta Lloyd een daarmee strijdig beleggingsbeleid gevoerd.
Volgens de rechtbank moest beoordeeld worden of
Delta Lloyd als vermogensbeheerder voldoende informatie
had opgevraagd om het beheer te doen aansluiten bij de
beleggingsdoelstelling, risicobereidheid, aanwezige effectenkennis
en financiële draagkracht van A. Op het moment van
aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst rustte op
Delta Lloyd overigens nog niet de verplichting om een
schriftelijk cliëntenprofiel op te stellen. De rechtbank had
geconstateerd dat Delta Lloyd zich zowel in 1997 als in
2000 had verdiept in de relevante omstandigheden van A.
Op basis van deze gegevens had Delta Lloyd in 2000 een
uitgebreid financieel planningsvoorstel opgesteld en later dat
jaar een beleggingsvoorstel. In het beleggingsvoorstel werd
onder meer ingegaan op de beleggingsdoelstelling, beleggingshorizon
en risicobereidheid van A. Dit voorstel was
bovendien door A ondertekend. De rechtbank was dan ook
van mening dat Delta Lloyd had voldaan aan haar verplichting
informatie over A in te winnen. Afgezien van de mening
van de rechtbank dat het financiële plan en het beleggingsvoorstel
samen konden worden aangemerkt als een voldoende
schriftelijk cliëntenprofiel, had het beroep van A op
de afwezigheid van een schriftelijk cliëntenprofiel hem ook
niet kunnen baten. Dit kan immers niet zelfstandig tot een
verplichting tot schadevergoeding leiden. Daarvoor zou
moeten vast hebben komen te staan dat het opstellen van
een schriftelijk cliëntenprofiel tot een beter resultaat zou
hebben geleid. A verweet Delta Lloyd tevens haar informatieplicht
en waarschuwingsplicht te hebben geschonden. Dit
verwijt trof geen doel. A was afdoende op de hoogte van de
risico’s van de beleggingen. A had verklaard in de vermogensbeheerovereenkomst
zich bewust te zijn van de risico’s.
Bovendien vermeldde het beleggingsvoorstel het begrip
‘offensief risicoprofiel’. Bij onduidelijkheid over de betekenis
van dit begrip had het op de weg van A gelegen nadere
toelichting te vragen. A verweet Delta Lloyd tevens ten tijde
van dekkingstekorten effectentransacties te hebben verricht
en/of bestaande tekorten niet tijdig te hebben opgeheven.
Anders dan A stelde heeft niet als uitgangspunt te gelden dat
een vermogensbeheerder in beginsel onaanvaardbaar veel
risico neemt en in de op haar rustende zorgplicht tekortschiet
indien een dekkingstekort ontstaat. Waar op enig
moment dekkingstekorten waren ontstaan was A primair
zelf verantwoordelijk voor de aanzuivering of opheffing
daarvan. Delta Lloyd had naar het oordeel van de rechtbank
juist gehandeld. A verweet Delta Lloyd verder dat zij
onvoldoende spreiding over de verschillende beleggingsinstrumenten
en sectoren had aangebracht. De rechtbank
stelde vast dat uit het beleggingsvoorstel van 2000 volgde
dat 70% tot 100% van het vermogen van A in aandelen zou
worden belegd en dat een bedrag van ongeveer ƒ 3 000 000
voor het doen van beleggingen beschikbaar was. Aangenomen
moest worden dat Delta Lloyd nooit meer dan dit
bedrag in aandelen heeft belegd en dat zij steeds overeenkomstig
de overeengekomen assetallocatie heeft gehandeld.
Het verwijt dat Delta Lloyd onvoldoende spreiding over de
verschillende beleggingsinstrumenten had betracht trof dan
ook geen doel. A had daarnaast gesteld dat er sprake was van
een overconcentratie in de ICT-sector, waaraan het grootste
deel van de geleden verliezen waren toe te rekenen. Echter,
de beleggingen in de ICT-sector waren in overeenstemming
met de in het beleggingsvoorstel opgenomen sectorale spreiding.
Dit voorstel was door A voor akkoord ondertekend.
Delta Lloyd stelde terecht dat A met de gehanteerde sectorale
spreiding bekend was en voorts aangenomen moest
worden dat hij met de sterke concentratie in de ICT-sector
ingestemd had. Hoewel een dergelijke instemming niet
afdeed aan de verantwoordelijkheid van Delta Lloyd om
zorg te dragen voor een deugdelijke sectorale spreiding,
bestaat er geen kwantitatieve norm voor de beoordeling
daarvan. Het goedhuisvaderschap geldt als maatstaf voor de
beoordeling of afdoende spreiding heeft plaatsgevonden. De
langdurige negatieve koersontwikkeling in de ICT-sector
was bij het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst
niet voorzienbaar. Bovendien was het destijds gebruikelijk
om een aanzienlijk belang in de ICT-sector aan te houden.
Onder deze omstandigheden kon, zonder nadere toelichting,
niet worden aangenomen dat Delta Lloyd niet als een
goed huisvader had gehandeld. Met Delta Lloyd was de
rechtbank van oordeel dat er geen grond was om aan te
nemen dat in geval van benchmarking slechts in beperkte
mate van de gestelde benchmark mocht worden afgeweken.
Ook bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een te
grote afwijking van de gestelde benchmark, is de norm het
goedhuisvaderschap. Delta Lloyd had deze norm niet geschonden.
Zij had steeds in overeenstemming met de vermogenbeheersovereenkomst
gehandeld. A stelde dat het met
de aandelenportefeuille geleden verlies ongeveer tweemaal
zo groot was als het onder de benchmark geleden verlies.
Echter, anders dan A leek te veronderstellen rechtvaardigde
het verschil in het behaalde resultaat op zichzelf genomen
niet reeds de conclusie dat Delta Lloyd te veel van de
samenstelling van de benchmark was afgeweken en daarmee
te grote risico’s had genomen. In dit verband was tevens van
belang dat de beleggingshorizon minimaal 5 jaar was, zodat
op het moment van de aansprakelijkstelling op 23 mei 2003
nog gelegenheid was om, al dan niet door middel van een
aanpassing in het gevoerde beleid, een resultaat te behalen
dat het resultaat van de benchmark meer benaderde. De
stelling van A dat geen effectenkrediet was overeengekomen,
trof geen doel. A werd als de in het ongelijkgestelde partij
veroordeeld in de kosten van de procedure.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.