Vesta Financieel Advies B.V. / AFM
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M.R. Hosemann
Op 15 januari 2006 heeft Vesta een vergunning ex art. 10
Wfd aangevraagd. Vesta viel daarmee onder het overgangsregime
van art. 102 Wfd, waardoor bedrijfsactiviteiten in
afwachting van de beslissing op die aanvraag konden worden
voortgezet. Vesta heeft tevens het formulier ‘Betrouwbaarheidsonderzoek
(mede)beleidsbepalers van vergunningaanvragers
onder het overgangsregime van de Wfd’ ingevuld.
Bij besluit van 26 september 2007 heeft de AFM de aanvraag
van Vesta om een vergunning uit hoofde van art. 11
Wfd onder toepassing
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
van art. 2:83 lid 1 Wft afgewezen,
waartegen Vesta op 10 oktober 2006 bezwaar heeft gemaakt
ex art. 8:81 Awb. Voorts heeft Vesta de voorzieningenrechter
verzocht een voorlopige voorziening te treffen op grond
van art. 8:81 Awb. Op grond van art. 2:80 lid 1, art. 2:83
lid 1 Wft en art. 4:10 Wft is het verboden in Nederland te
bemiddelen zonder van de AFM een vergunning te hebben
verkregen en verleent de AFM een vergunning indien de
aanvrager onder meer aantoont dat de betrouwbaarheid van
de personen die het beleid van de financiëledienstverlener
bepalen of medebepalen buiten twijfel staat. Hoofdstuk 3
van het op art. 4:10 Wft gebaseerde BGfo bevat bepalingen
aan de hand waarvan de AFM onder meer vaststelt of de
betrouwbaarheid van een (mede)beleidsbepaler van een
financiëledienstverlener buiten twijfel staat op basis van
diens voornemens, handelingen en antecedenten. De AFM
heeft in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid
van Vesta en naar aanleiding van het door Vesta
ingevulde betrouwbaarheidsformulier, waaruit niets bleek
van antecendenten, informatie ingewonnen bij het OM,
waarna zij Vesta vanwege gebleken strafrechtelijke antecedenten
berichtte dat zij voornemens was de aanvraag af te
wijzen omdat de betrouwbaarheid van X niet buiten twijfel
stond. De voorzieningenrechter stelde vast dat de werkzaamheden
van Vesta waarvoor geen Wft-vergunning is vereist,
voor een groot deel voortvloeien uit Wft-vergunningplichtige
werkzaamheden en dat de belangen van Vesta zijn
gelegen in continuering van de onderneming, het voorkomen
van verlies van inkomen, de kansen van X op de
arbeidsmarkt en zijn toekomstperspectief. De voorzieningenrechter
was echter van oordeel dat het belang van AFM
bij handhaving van de integriteit van de financiële markten
zwaarder woog dan het belang van Vesta haar vergunningsplichtige
bedrijfsactiviteiten te kunnen blijven ontplooien
en nam hierbij een aan X verwijtbaar recent toezichtsantecedent
en twee strafrechtelijke antecedenten in aanmerking.
Voornamelijk woog volgens de voorzieningenrechter het
toezichtsincident zwaar, aangezien X het niet naar juistheid
invullen van het betrouwbaarheidsformulier hem ten volle
moet worden toegerekend. Door dit na te laten heeft X niet
het belang van de AFM onderkend om als toezichthouder te
kunnen vertrouwen op een juiste en volledige opgave door
de financiëledienstverlener teneinde een integriteits- en betrouwbaarheidstoets
te kunnen uitvoeren. De omstandigheid
dat Vesta haar onderneming mogelijk zal moeten
staken en dat X een minder rooskleurig perspectief heeft om
in de toekomst zijn werkzaamheden als financiëledienstverlener
voort te zetten leidde volgens de voorzieningenrechter
niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter wees
derhalve het verzoek tot een voorlopige voorziening af.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.