A en B / Westland Utrecht Hypotheekbank N.V. en Westland Utrecht Effectenbank N.V.
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M.R. Hosemann
Door tussenpersoon C is aan A en B geadviseerd een
beleggingshypotheek af te sluiten bij Westland Utrecht
Hypotheekbank N.V. (‘Hypotheekbank’). Na aanvaarding
door A en B van een beleggingsvoorstel van 3 september
1999 van de Hypotheekbank, zijn een verpande en een nietverpande
effectenrekening geopend. Op 30 september 1999
hebben A en B bij de Hypotheekbank een hypothecaire
lening van ƒ 3 950 000 afgesloten met verpanding van de
effecten en saldi op de verpande rekening. In
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
de pandakte
was overeengekomen dat A en B niet over het onderpand
zullen beschikken, anders dan in het kader van het normale
portefeuillebeheer en met inachtneming van de toepasselijke
voorwaarden. Na de koersval na 11 september 2001 hebben
A en B de effecten op beide rekeningen geliquideerd. Vanaf
januari 2005 hebben zij de hypothecaire rente niet meer
betaald. Het woonhuis is in 2006 gedwongen onderhands
verkocht, waarna na aflossing een schuld aan de Hypotheekbank
van ongeveer € 500 000 resteerde. A en B hielden de
Hypotheekbank en de Westland Utrecht Effectenbank N.V.
(‘Effectenbank’) aansprakelijk voor de geleden schade. De
rechtbank verwierp het verwijt van A en B dat in strijd met
het schriftelijkheidsvereiste van art. 25 Bte 1995 zou zijn
gehandeld, aangezien de Hypotheekbank en de Effectenbank
geen vergunningplichtigen ex art. 7 Wte 1995 zijn. Uit
de door de Hypotheekbank opgestelde op A en B toegespitste
berekening en uit een brief d.d. 17 september 1999
leidde de rechtbank af dat voldoende informatie over A en
B was ingewonnen door de Hypotheekbank en de Effectenbank.
In genoemde brief en de productvoorwaarden zijn A
en B naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende
gewezen op de aan hun beleggingen verbonden algemene en
specifieke risico’s. Het voorgaande leidde volgens de rechtbank
tot de slotsom dat niet is gebleken dat de Hypotheekbank
en de Effectenbank niet aan hun informatie- en
waarschuwingsverplichtingen zouden hebben voldaan. Ook
passeerde de rechtbank het verwijt van A en B dat de
geadviseerde beleggingsadviezen niet aansloten bij hun beleggingsdoelstellingen.
Aan het verwijt dat de Effectenbank
tussentijds onvoldoende of onjuiste adviezen zou hebben
gegeven, ging de rechtbank voorbij aangezien in een adviesrelatie
als onderhavige op de Effectenbank niet de verplichting
rust om ongevraagd te adviseren doch dat het aan A en
B is om desgewenst aan de Effectenbank te verzoeken haar
van advies te dienen. Tot slot hebben A en B betoogd dat de
Hypotheekbank niet als een goed vuistpandhouder zorg
heeft gedragen voor de aan haar in vuistpand gegeven
effecten nu zij niet heeft voorkomen dat deze in waarde zijn
gedaald. Los van de vraag of de Hypotheekbank als een
vuistpandhouder is aan te merken, overwoog de rechtbank
hieromtrent dat niet kan worden aanvaard dat een vuistpandhouder
gehouden zou zijn om in te staan voor de
waardevastheid van aan haar verpande effecten. Blijkens de
pandakte hielden A en B de beschikking over de effecten,
dus het verwijt dat de Hypotheekbank verzuimd heeft
maatregelen te treffen tegen de waardedaling, faalde eveneens.
De rechtbank concludeerde dat geen van de gronden
de vordering van A en B kon dragen en wees de vorderingen
van A en B af.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.