Mullenders en Gulpen/Dexia
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann
Mullenders had in 2000, na bemiddeling door Spaar Select,
met Dexia een depotovereenkomst en een effectenleaseovereenkomst
gesloten. De effectenleaseovereenkomst was niet
door de echtgenote van Mullenders ondertekend. In eerste
aanleg had de rechtbank geoordeeld dat Dexia haar zorglicht
had geschonden en daardoor onrechtmatig had gehandeld.
Dexia werd veroordeeld tot vergoeding van 75% van de
restschuld. Tegen deze uitspraak had Mullenders hoger
beroep ingesteld. Mullenders meende dat de WCK op de
effectenleaseovereenkomsten van toepassing was. Ten tijde
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
van het afsluiten van de overeenkomst was de grens waarboven
de WCK niet gold NLG 50 000. De kredietsom van de
overeenkomst bedroeg € 82 990,44. De overeenkomst viel
daarom op grond van art. 3 WCK in elk geval formeel
buiten het bereik van die wet. Overigens oordeelde het hof
dat uit de ontstaansgeschiedenis van de WCK en nadien
gevolgde regelgeving bleek dat deze wet niet van toepassing
was op de effectenleaseovereenkomst. Immers, met de aandelenleaseovereenkomst
werd aan de kredietnemer noch een
geldsom ter beschikking gesteld, noch het genot van een
roerende zaak verschaft. Mullenders beriep zich voorts op
dwaling. Spaar Select zou de indruk hebben gewekt dat het
in het depot gestorte bedrag toereikend zou zijn om daarvan
ten minste de eerste zestig maandelijkse termijnen van de
aandelenleaseovereenkomst te betalen. Spaar Select en Dexia
hadden verzwegen dat het bedrag in het depot zou worden
belegd. Spaar Select, noch Dexia hadden Mullenders evenmin
door middel van brochures of anderszins geïnformeerd
over de grote verliesrisico’s van de combinatie van de depotovereenkomst
en de aandelenleaseovereenkomst. Mullenders
stelde zich voorts op het standpunt dat Dexia aansprakelijk
was voor de gedragingen van Spaar Select. Het hof
meende dat ten tijde van het aangaan van de depot- en
effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select een remisierovereenkomst bestond. Spaar Select was op grond
daarvan verplicht voorlichting te geven over de producten
van Dexia. Echter, anders dan Mullenders had betoogd kon
eventuele aansprakelijkheid van Dexia voor gedragingen van
Spaar Select niet worden gebaseerd op artikel 6:76 BW.
Spaar Select had als cliëntenremisier immers Mullenders
slechts als cliënt aangebracht bij Dexia, waarna haar rol was
uitgespeeld. Dit liet overigens onverlet dat een onjuiste
voorstelling van zaken, zoals teweeg gebracht door een
tekortschietende voorlichting door de tussenpersoon, diende
te worden aangemerkt als een eigen tekortschieten van
Dexia. Echter, voor zover Mullenders uit het aanvraagformulier
depot aandelenlease niet had begrepen dat het in
depot gestorte bedrag zou worden aangewend voor de
aankoop van aandelen, het op zijn weg had gelegen daarover
nadere vragen te stellen. Om die reden diende een eventuele
dwaling voor eigen rekening te blijven. Dit laatste ging
tevens op voor de klacht dat Mullenders niet, althans niet
afdoende voor de depotconstructie zou zijn gewaarschuwd.
Mullenders bestreed daarnaast dat de verjaringstermijn van
art. 3: 52 BW is gaan lopen vanaf het moment dat de
vernietigingsgrond aan de rechthebbende ten dienste is
komen te staan, zijnde het moment waarop Gulpen geacht
moet worden op de hoogte te geweest van het bestaan van
de overeenkomst. Het hof meende dat de mogelijkheid de
vernietigingsgrond van artikel 1:89 BW in te roepen niet
afhankelijk was van een advies of oordeel over de juridische
kwalificatie van de aandelenleaseconstructie. Naar de mening
van Mullenders had Spaar Select in strijd gehandeld
met de Vrijstellingsregeling en bovendien vergunningplichtige
handelingen verricht, waardoor zij art. 7 Wte 1995 had
overtreden met als gevolg dat de overeenkomsten nietig
waren. Het hof meende dat Spaar Select door eventuele
overtreding van de Vrijstellingsregeling onrechtmatig jegens
Mullenders kan hebben gehandeld, echter dit niet tot het
gevolg leidde dat de overeenkomsten nietig waren omdat
Dexia wel over een vergunning beschikte. Ook een beroep
op artikel 41 NR 1999 maakten de overeenkomsten niet
aantastbaar. Volgens het hof had Dexia haar zorgplicht wel
op twee punten geschonden. Zij had namelijk niet voldaan
aan haar waarschuwingsplicht, noch had Dexia inlichtingen
ingewonnen over de inkomens- en vermogenspositie van
Mullenders. Deze inkomenspositie had Dexia ervan moeten
weerhouden de overeenkomsten aan te gaan. Dit zou slechts
anders zijn indien Dexia zich ervan had vergewist dat
Mullenders zich bewust was van de gevaren die voor hem
aan het aangaan van de overeenkomsten waren verbonden,
maar desondanks de overeenkomsten wenste aan te gaan.
Deze schending van de zorgplicht leverde een onrechtmatige
daad op. De geleden schade door Mullenders was evenwel
niet uitsluitend een gevolg van deze onrechtmatige daad.
Ook Mullenders zelf kon een verwijt worden gemaakt voor
het ontstaan van de schade. Er was daarom grond voor een
vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia. Dexia
werd in de gelegenheid gesteld om bij nadere akte op basis
van de door het hof gegeven uitgangspunten een berekening
van de door haar aan Mullenders te betalen bedragen en van
de restschuld in het geding te brengen. Van de nog te
berekenen restschuld zou 60% voor rekening komen van
Dexia. Voorts diende Dexia de laatste afgeschreven leasetermijn
aan Mullenders terug te betalen, het koersverlies en
eventuele kosten van de depotbeleggingen te vergoeden en
de verrichte bijstorting op de beleggingsrekening. Daarnaast
diende Dexia Mullenders over het in het depot gestorte
bedrag rente te vergoeden. Partijen werden ten slotte in de
gelegenheid gesteld zich over het vorenstaande en de consequenties
daarvan uit te laten.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.