Apenrots
Rein Pijpers Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Regelmatig verschijnen er in de krant berichten dat geblinddoekte, dartpijltjes gooiende apen op hun fictieve aandelenportefeuille een hoger rendement behalen dan professionele beleggingsanalisten. Zulke berichten doen het altijd goed, zeker in een tijd dat aandelenmarkten in het slop zitten en alternatieve beleggingen – of gewoon sparen – een beter alternatief lijken. Heel serieus worden deze berichten echter niet genomen, en dat is maar goed ook. Toch heeft – volgens een wat gedateerd artikel in Management Scope – een Amerikaanse professor naar aanleiding van deze berichten wetenschappelijk onderzocht of toeval het wint van visie. Gelukkig stelde hij vast dat het dartpijltje als instrument om een portefeuille samen te stellen het redelijk doet, maar dat de deskundige gemiddeld toch een betere keuze maakt. Van de 79 wedstrijdjes tussen de analist en de pijltjes, wonnen de pijltjes 34 keer, de analist 45 keer. ‘Niet indrukwekkend, wel significant’, aldus Management Scope.
Een ander terugkerend item in de media is het zogenaamde Banking Banana Skins-onderzoek, dat iedere twee jaar door het Centre for the Study of Financial Innovation in samenwerking met PwC wordt uitgevoerd. Deze onderzoeken beschrijven wat volgens bankiers, regulators en andere betrokkenen – analisten, consultants en academici – wereldwijd als de grootste bedreigingen voor de ontwikkeling van de bancaire sector worden gezien. Een serieuze kwestie dus, die door de onderzoekers ook serieus wordt onderzocht. Of de onderzoeken enig effect sorteren, is echter nog maar de vraag. De associatie die de titel Banking Banana Skins oproept met dartpijltjes gooiende apen – én met het populaire televisieprogramma Bananasplit van volkszanger Frans Bauer – helpt in ieder geval niet om veel waarde aan de uitkomsten van de onderzoeken te hechten, laat staan om aan de slag te gaan om iets aan de gepercipieerde bedreigingen te gaan doen.
Dat gezegd zijnde, zijn de uitkomsten van het eind april gepubliceerde rapport Banking Banana Skins 2014 de moeite van het kennisnemen waard. Het blijkt dat zowel bankiers als niet-bankiers in vooral Europa en de VS nieuwe regelgeving op dit moment als de grootste bedreiging voor de bankensector zien. Op de tweede plaats van hun lijst van in totaal 28 grootste zorgen staat political interference, bijvoorbeeld in de vorm van verplichte ring fencing, bankspecifieke belastingen, prijsregulering en bank bashing. Opvallend is dat beide bedreigingen met stip zijn gestegen ten opzichte van de uitkomsten van het in 2012 gehouden onderzoek: regulation stond toen op plaats 6 en political interference op plaats 5. De macro-economische omstandigheden, toch ook niet onbelangrijk, zijn daarentegen gezakt van plaats 1 in 2012 naar plaats 3 in 2014.
Belangrijk is dat de sterke drang tot regulering van de bankensector volgens betrokkenen een serieuze bedreiging vormt voor het economisch herstel. Dat geluid is niet nieuw en wordt steeds luider. Zo maken inmiddels velen – waaronder politici, wetenschappers en consumenten- en andere belangenorganisaties – zich terecht druk over de gevolgen van de toenemende regeldruk voor bijvoorbeeld het daadwerkelijk centraal stellen van het belang van de klant, de kredietverlening aan met name het MKB, het herstel van de woningmarkt, de geringe concurrentie tussen banken onderling en de hoge toetredingsdrempels voor nieuwkomers. Ook DNB en AFM hebben al eens laten doorschemeren dat de Wft hun soms meer in de weg zit dan dat die hun helpt hun toezichtstaak naar behoren uit te voeren.
Meer regelgeving lijkt ons dus steeds minder te brengen en noodzaakt tot het in overweging nemen van alternatieven. Eén van die alternatieven is zelfregulering. Zelfregulering is er altijd al geweest, maar maakt de laatste jaren een ware opmars door. Voor de redactie van dit tijdschrift een goede aanleiding om in een speciale uitgave bijzondere aandacht aan zelfregulering te besteden. Deskundige, enthousiaste auteurs laten ieder vanuit hun eigen invalshoek of belang hun licht schijnen op zowel de voor- als nadelen van zelfregulering. Zo gaan de eerste twee bijdragen niet alleen over de vraag wat er in de bancaire resp. de verzekeringssector al door middel van zelfregulering is bereikt, maar ook wat er nog moet gebeuren en wat daarbij de beperkingen zijn. In de volgende twee bijdragen wordt ingegaan op de voorgenomen uitbreiding van de groep medewerkers van banken die de bankierseed moet afleggen en de voorgenomen invoering van tuchtrecht in de bancaire sector. Daarbij komt zowel de vraag aan de orde in hoeverre de bankierseed en het tuchtrecht zich lenen voor zelfregulering, als de vraag of met de uitbreiding resp. invoering daarvan de daarmee beoogde doelen worden bereikt. In de twee laatste bijdragen wordt ten slotte uitgebreid stilgestaan bij de Nederlandse corporate governance code. Die code geldt weliswaar formeel alleen voor beursgenoteerde ondernemingen, maar ook niet-beursgenoteerde banken en verzekeraars leven hem veelal vrijwillig na. In beide bijdragen wordt vanuit een verschillend perspectief gekeken naar zowel het verleden, het heden als de toekomst van deze code.
De redactie is verheugd dat de auteurs erin zijn geslaagd met hun bijdragen een overzichtelijk en samenhangend beeld te schetsen van zowel de huidige als de toekomstige zelfregulering in de financiële sector en de verhouding van die zelfregulering tot formele regelgeving. De redactie hoopt daarmee de discussie over nut en noodzaak van zelfregulering een stap verder te brengen. Dat is in het huidige politieke en maatschappelijke tijdsgewricht weliswaar geen gemakkelijke opgave, maar de enige weg om – vrij naar Christel Grundmann-van de Krol – de ‘wetgevingscrisis’ waarin we ons thans bevinden, op te lossen. Dit vergt reflectie, analyse en effectbeoordeling van allen die bij regelgeving, toezicht en handhaving zijn betrokken – iets waarvan in ieder geval de auteurs zich naar het oordeel van de redactie terdege rekenschap hebben gegeven.
Rein Pijpers