Redactioneel. Klokkenluiders
Lucianne Verweij Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Het themanummer dat voor u ligt betreft een onderwerp dat actueel blijft. Een onderwerp ook wat het hart raakt van de verantwoordelijkheden van de compliance officer. Zorgdragen voor het mogelijk maken van meldingen, en vervolgens het bewaken van een zorgvuldige afhandeling daarvan. Hoe lastig dat is, ervaart niet alleen menig organisatie waarvan de klokkenluiders de publiciteit zoeken, maar ook het Huis voor klokkenluiders zelf, blijkens de recente krantenkoppen. Deze editie zet de klokkenluider centraal en belicht dit onderwerp van verschillende invalshoeken. De positie van de klokkenluider is verre van benijdenswaardig. Betrokkenen lopen het risico door collega’s te worden verguisd, hun baan en inkomen te verliezen, hun huwelijk te zien stranden met grote gevolgen voor hun psychische gezondheid. En dit terwijl hun acties menig maatschappelijke misstand hebben ontbloot. Het politieke antwoord daarop was de oprichting in 2016 van het Huis voor klokkenluiders; een samenvoeging van 3 instanties; het Adviespunt Klokkenluiders, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid en het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector. Het blijkt een route van vallen en opstaan. Wilbert Tomesen, de voorzitter van het Huis, gaat in het interview in op de drie pijlers van het Huis; advies, onderzoek, en preventie. De afdeling advies kreeg afgelopen jaar 365 verzoeken om advies, en geeft op dit moment 60 mensen blijvende psychosociale ondersteuning. De afdeling onderzoek hoopt dit jaar de eerste 4 rapporten van de lopende 14 onderzoeken te kunnen afronden, na zeer intensieve onderzoekstrajecten. De voorzitter zou graag zien dat met deze rapporten de partijen een handvat krijgen om bij elkaar te komen, en daarnaast de werkgevers en brancheorganisaties in staat gesteld worden er algemene lessen uit te trekken. De les die de voorzitter alvast mee wil geven aan de compliance community is het belang van een goed werkende meldregeling. Daarnaast is zijn advies; neem de vertrouwenspersoon serieus, in verwijzing naar het werk wat de afdeling preventie op dat gebied verricht heeft. Beide elementen komen uitgebreid aan bod in het artikel van Hermine Voûte. Ze geeft een leidraad voor het in ontvangst nemen en afhandelen van interne meldingen over een (dreigende) misstand. Daarbij gaat ze in op de eisen van een goede meldregeling waaronder de mogelijkheid die medewerkers geboden moet worden om vertrouwelijk te rade te kunnen gaan bij een daartoe aangewezen persoon. Dat hoeft niet een vertrouwenspersoon te zijn, maar die functie leent zich daar uitermate goed voor. Een andere manier hoe de vertrouwenspersoon mogelijk kan bijdragen aan de organisatie zet Henriette Bout uiteen in haar bijdrage over collectieve morele leerprocessen. Aan de hand van een sprekende casus geeft zij inzicht in het intervisieproces waarmee vertrouwenspersonen in haar organisatie werken, en hoe de op die manier ontwikkelde moresprudentie kan bijdragen aan de verrijking van de individuele wijsheid en het opbouwen van een collectieve wijsheid waar niet alleen betrokkenen maar ook de gehele organisatie hun voordeel mee zou kunnen doen. Een werkwijze die niet alleen voorbehouden is aan vertrouwenspersonen. Ook compliance officers kunnen op die manier te werk gaan. Al dan niet in combinatie met de vertrouwenspersonen in de organisatie. Een goede meldregeling vraagt om een goede follow up in de vorm van een onderzoek. Dat kan een organisatie zelf oppakken, maar de vraag blijft of een onderzoeker voldoende vakbekwaam is en voldoende zorgvuldig en objectief te werk kan gaan. Deze uitgangspunten zijn belangrijke waarborgen voor een zorgvuldig onderzoekstraject. Als alternatief reiken Michel Grummel en Jaap van de Wege in hun bijdrage de mogelijkheid aan van een privaat extern onderzoek. Wat volgt is een uitgebreide en gedegen beschrijving van kritische aspecten betreffende het onderzoek zelf, en de vastlegging van de resultaten. Zij zijn warme voorstanders van de betrokkenheid van een forensisch accountant – boven een advocaat – omdat deze functie in hun optiek beter in staat zal zijn onpartijdig te werk te gaan, en daarmee zowel de belangen van de organisatie als die van de betrokken melders te dienen. Een van hun lessons learnt ziet daarnaast op het belang van de balans tussen een open cultuur om te melden en de bescherming van melders. Dit onderwerp wordt verder uitgediept in de bijdrage van Sacha Spoor en Lucianne Verweij. Zij vragen aandacht voor het belang van ethisch leiderschap in het realiseren van een sterke meldcultuur. Echter, de veel gebezigde three lines of defense-insteek gecombineerd met toenemende complexiteit van wet en regelgeving maakt dat managers ethische vraagstukken meer en meer doorzetten naar de compliance functie. Met alle risico’s van dien. Ze roepen compliance officers op om zich niet te lenen voor deze verschuiving, en management te blijven aanspreken op hun rol als ethisch leider en ze daarbij te ondersteunen voor zover en waar nodig. Enkel bij een samenwerking waar ieder hun rol pakt, zal een medewerker het vertrouwen geven dat melden ok is. Waar de medewerker dat vertrouwen niet krijgt heeft de medewerker volgens Lotte Rooijendijk een alternatief; art 10 EVRM. Wat volgens Joris Gijsenbergh de compliance officer ook zal helpen is om het fenomeen klokkenluider in historische context te plaatsen. Hij neemt ons mee in de historie van de klokkenluider. Een term ontstaan in de jaren 60 in Amerika, die pas 2 decennia daarna in Nederland voet aan de grond kreeg. Hij schenkt daarbij aandacht aan de grote verscheidenheid aan reacties op klokkenluiders met als conclusie dat tot op de dag van vandaag, klokkenluiders zowel mede- als tegenstanders kennen, al vormen die laatsten wel een steeds kleinere minderheid. Dit geldt voor zowel activisten, journalisten en leidinggevenden, als voor academici. Daarbij spelen het wettelijk kader, organisatie- maar ook politieke cultuur een niet te onderschatten rol. Naast de historische context biedt Geert Vermeulen een Europese stand van zaken. Daarin valt op dat Frankrijk een omkering van de bewijslast hanteert; de werkgever moet aantonen dat er geen sprake is van benadeling. Verder maakt hij zich hard voor een scheiding van de afdeling advies en onderzoek bij het Huis voor klokkenluiders. Naast al dit klokkenluidergeweld biedt deze editie de volgende bijdragen. Rob Schotsman richt een kritische blik op de huidige toetsing van de bankierseed door de Tuchtcommissie op basis van de zorgplichtnorm. Hij vraagt zich af of de bankierseed – als onderdeel van beheerste bedrijfsvoering – wel individueel getoetst kan worden gezien het belang van het groter geheel; het belang van de bank en het vertrouwen in het financiële systeem. Daarnaast is individuele toetsing niet mogelijk volgens hem, en ontbreekt daarbij de visie op bankierschap. Kortom hij is voorstander van heroverweging van het huidige inhoudelijke toetsingskader. In het tweede deel van zijn drieluik over Adam Smith stelt Edgar Karssing diens The theory of moral sentiments centraal. Hij staat stil bij Smiths deugdzame mens en introduceert de onpartijdige toeschouwer. Smith vond het idee van een morele kompas te gemakkelijk en zocht het eerder in de mensen die ons omringen: zij vinden wat van ons gedrag. En als sociale wezens hechten wij waarde aan hun oordeel. Door het verinnerlijken van dit oordeel ontwikkelen we ons geweten. Dit geweten zal ons in staat stellen om tot een gepaste vergelijking van onze belangen en die van anderen te komen. Hij sluit af met een vertaling van deze gedachte naar de wereld van nu met 5 lessen voor de compliance officer. Hoe dit boek zich verhoudt tot het eerder besproken Wealth of Nations – Das Adam Smith Problem – zal het onderwerp zijn van het derde en laatste deel in de volgende editie. Antoni Brack bespreekt dit keer het boek ‘Governance in beweging – de interne toezichthouder in de semipublieke sector’. Dit betreft een studie naar de relatie van de interne toezichthouder met de externe toezichthouder en accountant in drie deelsectoren: de pensioen-, zorg- en woningcorporatiesector. Wat hem betreft maakt de verscheidenheid van deze deelsectoren en zorgvuldige manier van onderzoek dit boek de moeite van het lezen waard. Zijn conclusie: het is een bijzonder onderzoek en een waardevolle publicatie. Tot slot: vele handvatten geboden in deze editie zullen bijdragen aan de effectiviteit van een complianceprogramma. De volgende editie, geheel gewijd aan dit thema, zal dit onderwerp verder uitdiepen. Dus iets om naar uit te kijken. Ik wens u veel leesplezier.